Welkom!

Tevens wordt dit een uitstalling van ontwerpen en kunstprojecten die ik als afgestudeerd theatervormgever/beeldend kunstenaar maak.





Achtergrondinformatie bij het werk en het theater in de tijd van Aristofanes

Bron:Titel: Aristofanes- Wolken, Vogels, Kikkers
Auteur: M. d’ Hane-Scheltema
Uitgever: Athaneum – Polak & Van Gennep
Plaats: Amsterdam
Jaar: 1995

De dichter Aristofanes (450-380 v. Chr.)

Aristofanes heeft tussen 427 en 380 zeker 44 komedies geschreven, en – voor het grootste deel- ook zelf opgevoerd. Van deze rijke productie hebben we elf stukken over en hiermee is Aristofanes voor onze kennis van de zogenaamde oude komedie even belangrijk als Aischylos, Sofokles en Euripides het zijn als tragediedichters.
Daar komt nog bij dat van zijn, ten dele zeer productieve, voorgangers en tijdgenoten niet één complete komedie is overgeleverd. En evenals de bloeitijd van de Griekse tragedie met de dood van Euripides en Sofokles (405) eindigt, zo beleven we tijdens de ouderdom van Aristofanes de ondergang van de ‘politieke’ komedie.
De zogenaamde ‘nieuwe komedie’, die een zestig jaar later met het optreden van Menander begint, is van een geheel andere allure en mist de bijtende satire en het onbarmhartige tijdsbeeld.

De oude komedie in Athene

Evenzeer als de satire waren de absurde situatie en obsceniteit in woord en gebaar voorbehouden aan de oude komedie. Die kenmerken behoorden bij de oorsprong van het genre: een religieus gebeuren, onder meer bestaande uit een optocht (komos) van mensen die liederen (avidai) zongen ter ere van Dionysos, de god van de vruchtbaarheid. De satirische en obscene teksten dienden daarbij tot het afweren van boze machten. Deze oorspronkelijke opzet is nog gedeeltelijk te herkennen in de parabasis, een soort intermezzo waarin het koor zich tot het publiek richt. Uit het oogpunt van de ‘plot’ is de tekst van zo’n parabasis nauwelijks relevant, maar historisch bezien des te interessanter en voor de sfeer van het stuk onmisbaar, ook bij een moderne opvoeding. Voor of na de parabasis neemt het spel vaak de vorm van een wedstrijd aan, de agoom, zoals tussen Aischylos en Euripides, tussen mensen en vogels of tussen Recht en Krom. Hun titel ontlenen de komedies veelal aan de uitdossing van de koorleden, bijvoorbeeld als kikkers, wolken of vogels.
In Aristofanes’ tijd waren de feesten ter ere van Dionysos ‘van gemeentewege’ georganiseerd in een aantal festivals. Bij twee daarvan, die respectievelijk in het vroege en late voorjaar vielen, werden zowel komedies als tragedies opgevoerd. Een jury verdeelde onder de dichters-regisseurs een drietal uitgeloofde prijzen.
Zo behaalde Aristofanes met Kikkers (405) een eerste, met Vogels (414) een tweede en met Wolken (423) slechts een derde prijs, hetgeen ons wel nieuwsgierig maakt naar de kwaliteit van de concurrerende, maar helaas niet bewaard gebleven stukken.
In de regel werden de komedies geschreven voor drie acteurs, die elk verschillende rollen vertolkten. Voor Wolken had men er, afgezien van de stomme bijrollen, die in elk stuk aanwezig zijn, en van het koor, vier nodig. De opvoeringen beleefden maar zelden een reprise laat staan dat ze in serie werden opgevoerd.


Vogels

Twee Atheners gaan opzoek naar een plek om een nieuwe stad te stichten. Zij zoeken contact met Tereus, ooit een Thessalische koning, die na een afschuwelijke geschiedenis van ontrouw en overspel door de goden in de vogel Hop was veranderd – een bekend oud mythologisch verhaal. Door hem en zijn echtgenote Prokne (de nachtegaal) worden alle vogels bijeengeroepen en de plannen voor een nieuwe vogelstad worden gesmeed.
Tijdens de bouw komen allerlei personen met minder nobele bedoelingen een rol opeisen; zij tasten de utopistische idealen aan en vormen een levend bewijs van de verwording van de Atheense staat. Zo is deze komedie een spel van utopie en van maatschappijkritiek; de zo beroemde, pas ontstane democratie van Athene staat al op haar grondvesten te wankelen.
Meer nog dan bij de andere twee komedies in dit boek moet men bedenken dat in Athene slechts drie spelers de meer dan twintig rollen speelden; de vele koorliederen gaven hun de gelegenheid telkens van kleding en masker te wisselen. De constructie van het stuk lijdt er in zoverre onder, dat twee hoofdpersonen uit de eerste helft niet terugkeren in de tweede, en dat die tweede helft wat rommelig aandoet. Wat niet wegneemt dat Vogels als geheel een geslaagd, zeer origineel blijspel is, met bijzonder poëtische koorgedeelten. Het stuk werd in 414 in Athene opgevoerd voor een publiek dat vanwege de recente spanningen tussen Athene en Sparta, de weinig succesrijke veroveringsexpeditie naar Sicilië en de vele politieke schandalen van de laatste jaren bepaald ontvankelijk was voor nieuwe idealen.


Bron:Titel: De Griekse komedie
Auteur: Hein L. van Dolen
Uitgever: Athaneum – Polak & Van Gennep
Plaats: Amsterdam
Jaar: 1999

-De komedie van Aristofanes

De stukken van Aristofanes bevatten een mengeling van scènes uit het dagelijks leven en van Utropische, onwerkelijke situaties. De vogels stichten een stad in de lucht, een wijnboer maakt een vlucht op een mestkever naar de hemel, wolken heffen een koorlied aan, een andere boer sticht eenmansvrede met de staatsvijand, kikkers kwaken en vogels tsjilpen in het Grieks en het onvoorstelbaarste van alles: vrouwen nemen de macht in de staat over. Daarnaast komen legio huiselijke taferelen voor, maaltijden in familiekring, dagdromen over gezellige borrelpraat met vrienden in familiekring, dagdromen over gezellige borrelpraat met vrienden in vredestijd, oude vrouwen die de oude mannetjes een wolletje tegen de koude aantrekken, een mugje uit hun oog halen en een kusje toe geven; een godin die in de onderwereld erwtensoep kookt en een flensjestaart bakt voor het bezoek, en de huisvrouw die zorgt voor ‘strooigoed’ om de hoge gast plezierig te onthalen. Figuren die je zo in de Atheense straten kon tegenkomen treden op naast koren van dieren of personificaties als Vredesvoorwaarden, de lelijke Armoede, de blinde Rijkdom, de schrikwekkende Oorlog, en pratende Oorlogsschepen. Alles is mogelijk bij Aristofanes.

-Het theater

Het eigenlijke theater bestond uit drie onderdelen. In het midden bevond zich de orchesra of dansplaats voor het koor. Oorspronkelijk was dit een rechthoekige ruimte, maar al voor de tijd van Aristofanes had het de ronde vorm gekregen die in de volgende eeuwen behouden bleef. De orchestra is de plaats waar het koor zich ophield en waar zo nu en dan ook de spelers optraden. In ‘Vogels’ verbeelde de orchestra een verlaten plek buiten Athene. Midden in de cirkel stond het altaar van de god Dionysos en opzij daarvan was de verhoging, waarop de muzikant plaatsnam die met zijn blaasinstrument de gezangen en recitatieven begeleidde. Aan één kant van de orchestra bevond zich een rechthoekige constructie, de skènè. Dit woord, waarvan ons ‘scène’ is afgeleid, betekent letterlijk ‘tent’ en in de oudste tijden was het ook in werkelijkheid een tent, waarin de spelers en de koorleden zich konden verkleden. Later is het een houten gebouw geworden en diende voorkant als decor. Gewoonlijk waren er dan voor de toeschouwers huisdeuren te zien, zoals die van het huis van Baas Volk in Cavalerie, van de boerderij met stal van de wijnboer en daarnaast de poort van het paleis van Zeus in de hemel (Vrede), en van de met een net overdekte woning van de grijsaard die van zijn zoon huisarrest had gekregen (Wespen). Maar het kon ook een rotspartij voorstellen, waarin de vogel Hop in ‘Vogels’ zijn verblijfplaats had, of de toegang tot de Akropolis, die door de vrouwen wordt bezet(Vrouwenstaking). De spelers maakten hun entree via ongeveer twintig meter lange gangen, die zich links en rechts van de skènè bevonden. Doorgaans waren er al een paar van hen op het toneel te zien als de toeschouwers nog hun plaats uitzochten. Op een iets hoger gelegen, houten platform (vanaf 416) werd dit van steen voor de skènè werd door de acteurs gespeeld, maar zij konden zich ook op het dak van het gebouw bevinden en van tijd tot tijd, zoals gezegd, in de orchestra bij het koor.De toeschouwers zaten in het theatron, de schouwplaats, die in een driekwart kring rondom de orchestra was gelegen. Later werd het theatron van steen gemaakt, en hield men de traditionele verdeling in dertien vakken aan, tien voor de mannelijke leden van de Attische districten en drie voor anderen. In de tragedies werd er zo nu en dan gebruik gemaakt van toneelmachines. Daaronder waren metalen kuipen waarin de toneelknechten stenen gooiden met de bedoeling de donderslagen na te bootsen, en spiegels die het zonlicht moesten weerkaatsen.
Ook in de komedies komen we zulke hulpmiddelen tegen. Twee van dergelijke machines hebben de aandacht getrokken, niet in het minst omdat Aristofanes zich er graag van heeft bediend. Hij wilde met die apparaten een tragikomische sfeer wekken en de treurspeldichters belachelijk maken. In de eerste plaats was daar het ekkyklèma, een houten platform op wielen dat in de drama’s kon worden gebruikt om bloederige taferelen die zich binnenshuis hadden afgespeeld aan het publiek te laten zien. Wanneer een van de hoofdrolspelers een moord wilde begaan of zichzelf om het leven wilde brengen werd de daad zelf nooit op het toneel gepleegd, maar het lijk kon achteraf op een soort brancard met wilen aan de huiverende toeschouwers worden getoond. Aristofanes laat in Vrouwenfeest met donderend geweld een ekkyklèma oprollen.
De andere toneelmachine was de mèchanè, die beter bekend is onder de Latijnse naam machina. In de tragedies was het niet ongewoon dat goden of helden aan het einde van het stuk optraden om orde op zaken te stellen en aan de verwarring een einde te maken.
Ook in het klassieke treurspel verscheen de godheid vanuit de lucht, maar dan letterlijk: hij werd aan een huiskraan of hefboom opgetrokken en neergezet op het dak van de skènè. Aristofanes zag de komische mogelijkheden van een dergelijke kunstgreep in en heeft deze vaak gebruikt.
-Maskers

De komedie is voortgekomen uit de feestelijke optochten ter ere van Dionysos. Het gevolg is geweest dat zowel de spelers als de koorleden van de blijspelen allemaal een masker hebben opgezet en vaak bizarre hebben aangetrokken. Door het dragen van een masker nam elke feestganger als het ware een andere identiteit aan. Hij werd veranderd in een clowneske figuur of hij zag eruit als een dier. Daardoor was hij voor zijn medemensen onherkenbaar geworden. Dit had het voordeel dat hij zich meer kon laten gaan. De Grieken hadden een aparte term voor deze verandering van persoonlijkheid, zij noemden die ‘ekstasis’ en dit woord, waarvan ons ‘extase’ is afgeleid, betekent letterlijk: het buiten zichzelf treden. Het opzetten van een toneelmasker had ook een praktisch nut. Het aantal dubbelrollen in de komedies was zo groot dat de spelers regelmatig in een mum van tijd een ander personage moesten uitbeelden. Ze hadden amper de gelegenheid om zich te verkleden, maar de gedaantewisseling was al snel een feit wanneer ze in de skènè een ander masker namen. Een enkele keer verlaten ze voor die handeling zelfs niet het toneel en speelt de metamorfose zich voor de ogen van het publiek af. Men heeft wel beweerd dat de maskers als een megafoon fungeerden, maar hierover wordt in de oudheid met geen woord gerept. Bovendien is proefondervindelijk bewezen dat het stemgeluid door de mond van een masker niet wordt versterkt. De akoestiek van de antieke theaters is trouwens zo uitstekend geweest dat de spelers ook op de hoogste rijen verstaanbaar waren.
Een masker was vervaardigd van linnen, dat stijf was gemaakt door er gips op te smeren. Tijdens het drogen werden gaten voor ogen en mond uitgespaard en werd de voorkant fel beschilderd. Mannenrollen waren herkenbaar aan een rood masker (waaraan bovendien een driehoekige baard was vastgeplakt) en vrouwen aan een wit. Aan de bovenkant van het masker werd een pruik bevestigd en ook nier was er onderscheid: mannenmaskers hadden bruin, halflang haar, en die van de vrouwen hadden lang, donker haar dat in een wrong werd gedragen. Natuurlijk werd de leeftijd eveneens in de pruiken uitgedrukt: oudere personages hadden grijze haren, terwijl het haar van de jongemannen kort was, maar ook wel lang, althans wanneer het de jeugdige leden van de Ridderstand, de Cavalerie, betrof.
Na de tijd van Aristofanes worden maskers ook wel van ander materiaal, kurk of hout, gemaakt. Ze werden dan als een helm op het hoofd geplaatst.
De maskers in de stukken van Aristofanes kunnen in drie categorieën onderscheiden worden.
1De karikaturale portretmaskers, bedoeld om levende figuren, doorgaans in het theater lijfelijk aanwezig, belachelijk temaken. 2 Maskers voor speciale gevallen. Hieronder vallen de dierenmaskers, maar ook uitzonderlijke exemplaren als het maker met een groot oog dat de Perzische dignitaris op heeft en dat de hoofdpersoon van Kolenbranders doet denken aan een ‘kluisgat in de boeg’. De man bekleedde aan het Perzische hof de post van ‘Oog des Konings’, lid van de geheime politie, en Aristofanes wilde vanzelfsprekend de kans niet onbenut laten om met deze merkwaardige functieomschrijving te scoren. 3Maskers om bepaalde typen of typetjes uit te beelden, zoals die van de oude man, de matrone, de jonge vrouw, de hoer en de slaaf. Het zijn de maskers die standaard zijn geworden en in de latere komedies in gebruik bleven. In de loop van de vierde eeuw raakten de barokke portret- en dierenmaskers uit de mode en werden de maskers, die gewone mensen moesten voorstellen, steeds natuurgetrouwer. Alleen slaven en lieden van laag allooi, zoals uitvreters(parasieten) en hoerenwaarden, bleven tot einde toe overdreven lollige maskers dragen.

-Kostuums

In de blijspelen van Aristofanes en zijn tijdgenoten alle mannelijke spelers, en misschien ook wel de koorleden, een leren fallus van enorme omvang hebben meegesjouwd. Het apparaat was tijdens het spelen meestal slap of opgerold, maar het kon, met behulp van een touwtje, in erectie worden gebracht. Het had een vuurrode punt en was vastgenaaid aan de onderkleren. Dit is een overblijfsel van de vroegere falloforia of fallusoptochten, die gehouden werden om de vruchtbaarheid van het land af te smeken. Tot ongeveer 320 hoorde de fallus in elke komedie tot de basisuitrusting van de acteurs. De onderkleren van de spelers waren voorzien van lange mouwen en lange broekspijpen. Ze zaten strak om het lichaam en gaven door hun roze vleeskleur de indruk dat de acteurs naakt waren. Over de onderkleding werd een soort balletpakje gedragen en dit had aan de buik en billen opvulsels van lachwekkende proporties. Tot zover was de aankleding van de mannenrollen gelijk aan die van de vrouwen. De acteurs droegen, behalve de onvermijdelijke fallus, nog een hemd, kort genoeg om het geslachtsdeel zichtbaar te houden. Wanneer zij rijkaards moesten voorstellen, hadden ze een lange, chique mantel aan, maar moesten ze wijsgeren of armoedzaaiers verbeelden, dan sloegen ze een sjofel manteltje om. Verder droegen ze in de regel stevige stappers, embades; schoenen die de hele voet bedekten. Maar voor bepaalde rollen werd ook gekozen voor geen schoeisel. Bijna alle mannen hadden wandelstokken bij zich en onderscheidden zich daarmee niet van de gemiddelde Atheense burger. Nachtbrakers hadden, wat ook een gewoon tafereel was in de nachtelijke straten, brandende fakkels bij zich. Hoofddeksels kwamen zelden voor, alleen de reizigers hadden een zogenoemde vilthoed op; sinds Odysseus die op zijn zwerftochten had gedragen, was iedereen die een reis maakte daarmee uitgerust. Helden, al dan niet op sokken, waren gehuld in de rijk bestikte gewaden die op het tragedietoneel werden gedragen. Soldaten, en niet het minst de generaals, waren voorzien van enorme vederbossen op hun helm. De mannen en jongens die vrouwen speelden hadden een jurk aan, meestal lang, maar soms ook verleidelijk kort. In het laatste geval was de kleur geel, want geel heette de mannen op te winden. Daarom was het de favoriete kleur van de prostituees. Af en toe waren de vrouwen gesluierd. Hun schoeisel verschilde niet van wat in het leven van alledag gedragen werd. Normaal gesproken waren dat sandalen of slippers, maar een enkele keer ook kothornoi. Dit woord heeft later de betekenis gekregen van cothurnen of toneellaarzen, maar die kwamen op het Griekse toneel niet voor. Ten tijde van Aristofanes zijn het elegante hoge laarsjes.
Wie een toespraak wilde houden, mannen zowel als vrouwen, zette een bloemenkrans op het hoofd. Zo’ n krans kon ook een uiting van feestvreugde zijn. In de toneelstukken van de Nieuwe Komedie waren de kostuums lang niet zo excentriek als voorheen. De fallus werd maar zelden gedragen en de kleding leek op wat de Atheners zelf aan hadden. Daarom droegen in hun stukken alle oude mannen een lange mantel, terwijl de jongelui rode kleding hadden en een band om het hoofd droegen, althans wanneer zij in een vrolijke stemming waren. De jurken van oude vrouwen hadden een groene of lichtblauwe kleur, terwijl de verachtelijke parasieten of uitvreters in grijze of zwarte kleren waren gestoken. Op die manier wist het publiek al bij de eerste aanblik wie het voor zich had.

-Het koor

Drie komedies van Aristofanes zijn naar de koren van dieren vernoemd; Kikkers, Vogels en Wespen. De deelnemers kwamen gehuld in een lange mantel op het toneel en lieten wanneer dat aan de orde kwam plotseling hun dierenvermomming zien. In de regel zagen de leden van een koor er identiek uit, dat wil zeggen allemaal als mensen of allemaal als dezelfde dieren. Alleen in vogels heeft Aristofanes op deze regel een uitzondering gemaakt. Daar zien we een bonte verscheidenheid aan pluimage verschijnen: eerst de haan, gevolgd door bijzondere soorten als hebbegier, postmus en snaterbek en dan: ‘Daar zijn Gaai en Kraai en Tortel, Leeuwerik en juffrouw Duif, Havik, Slavink, Boerenkoekoek, Roodpoot en de heren Mees, Specht, Arend, Braad- en Broedkip, Chaamse Vlaai en Kake-toe.’(v. 302-304)